Techniek en creativiteit
Bij de Foto Expressie Groep Gemert ligt de nadruk op het bevorderen van de creativiteit in de fotografie. De fotoclub verzorgt geen fotocursussen die gericht zijn op technische vaardigheden. Omdat uit de enquête onder de leden van onze club bleek dat er toch veel technische vragen zijn, proberen we dit seizoen tijdens de clubavonden aandacht te besteden aan techniek ter ondersteuning van creatieve prestaties.
Onder techniek verstaan we de beheersing van de apparatuur. Kennis van de camera is een eerste vereiste. Die moet in eerste instantie uit de gebruiksaanwijzing van de camera gehaald worden en kan per cameratype verschillen. Daarom kan daar op een clubavond geen algemene informatie over verstrekt worden. Maar wie niet weet wat diafragmavoorkeuze is, zal geen enkele gebruiksaanwijzing goed kunnen begrijpen. Wanneer kies je voor diafragmavoorkeuze en wat gebeurt er bij spotmeting. Daarover gaan we het wel hebben.
Het maken van een foto – zonder welke pretentie dan ook – is in feite een creatieve, scheppende bezigheid. Wie echter een bepaald doel nastreeft, zal moeten weten welke cameratechniek daarbij past. Fotograferen ‘op de automaat’ of in de P-stand is dan niet voldoende. Om het technische verhaal overzichtelijk te houden, beperken we ons tot de cameratechniek. Besef wel dat digitale nabewerking op de computer een zeker zo belangrijke technische kennis vereist. Maar dat valt binnen het bestek van achttien clubavonden niet uitputtend te behandelen.
(Zelfs succesvolle wereldtopfotografen besteden dit deel van hun werk – doka of digitaal – vaak uit aan assistenten of externe specialisten. Maar ze weten dan wel waar ze in de nabewerking aandacht voor moeten vragen!)
Ter inleiding:
Een goed belichte foto krijg je door een samenspel van sluitertijd, diafragma en iso-waarde. Die drie zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. Als je een ander diafragma kiest om meer of juist minder scherptediepte te krijgen, dan moet je bij dezelfde hoeveelheid licht ook sluitertijd of iso-waarde (of desgewenst allebei) aanpassen. Elke verandering van een volle waarde wordt in de fotografie een ‘stop’ genoemd.
Om dat goed te begrijpen volgt hier eerst een alinea theorie over lichtmeting. Elke lichtmeetcel in een camera ziet alleen maar grijs: zeg maar het midden tussen pikdonker (zwart) en maximaal licht (wit). In de praktijk komt dat overeen met een gemiddelde situatie. (Donkere voorgrond en heldere lucht zijn samen ongeveer middengrijs.) Om het extra ingewikkeld te maken kaatsen ‘gemiddelde’ onderwerpen maar 18% van het licht terug. (Dus een glimmend voorwerp misleidt de lichtmeter.) Een lichtmeter in een camera werkt dus alleen maar goed als je fotografeert in gemiddelde omstandigheden. Afwijkende situaties moet je leren herkennen. Je moet daar vervolgens je camera-instellingen op aanpassen. Daarop komen we gaandeweg dit verhaal over cameratechniek terug. Je gaat dit technische verhaal pas echt begrijpen door het veel toe te passen. Cameratechniek leer je niet door de gebruiksaanwijzing van de camera te lezen en er nog een avondje cursus bij te pakken. Oefenen is het parool.
Cursus Nr 1: sluitertijd
Sluitertijd drukken we uit in seconden of delen daarvan. Halveren is telkens een volle stop. Dus van 2 seconden naar 1 seconde, naar een ½ seconde, naar ¼ seconde, naar 1/8 seconde is 4 stoppen minder licht. Meestal ligt het bereik van sluitertijden op een camera tussen de 30 seconden en 1/2000 seconde. Bij betere camera’s kan dat zelfs 1/4000 of 1/8000 seconde zijn. Als je diafragma en iso-waarde niet verandert, krijg je dus van een gangbare 1/125 seconde naar 1/250 seconde (gehalveerd dus) de helft minder licht binnen. Een foto wordt een stop donkerder.
(Wil je langer dan 30 seconden belichten, dan kun je de bulb-instelling op je camera gebruiken. Pas wel op. Als je vanaf 30 seconden een volle stop wilt verlengen moet je al naar een minuut. En van tien minuten een volle stop verlengen wordt twintig minuten. Dus bij vijf minuten belichten voegt een paar seconden extra weinig toe.)
Op alle camera’s zit er tussen de sluitertijdwaarden nog een 1/2 stop en bij de betere camera’s zelfs nog een 1/3 stop. Deze tussenwaarden zijn nuttig bij het verfijnen van je belichting.
Door je sluitertijden te variëren kun je beweging bevriezen (scherp) of juist laten zien (vervagende strepen). Het kan hier gaan om beweging van het onderwerp of beweging van je camera. De beweging van je camera kun je uitsluiten door de camera op statief te zetten. Dan kun je met langere sluitertijden werken. Daarbij speelt ook nog de brandpuntsafstand van je objectief nog een rol. Hoe langer de brandpuntsafstand (hoe meer tele), des te groter het risico dat de beweging van de camera op de foto te zien is. Ook de afstand tot het bewegende onderwerp is van belang: hoe verder van de camera, hoe minder bewegingsonscherpte. En uiteraard speelt de snelheid van het onderwerp zelf een rol. De beweging van een voorbijrijdende racewagen zal heftiger te zien zijn dan die van een voetganger.
(Samenstelling: Paul Verhees, Foto Expressie Groep Gemert)
Bij de Foto Expressie Groep Gemert ligt de nadruk op het bevorderen van de creativiteit in de fotografie. De fotoclub verzorgt geen fotocursussen die gericht zijn op technische vaardigheden. Omdat uit de enquête onder de leden van onze club bleek dat er toch veel technische vragen zijn, proberen we dit seizoen tijdens de clubavonden aandacht te besteden aan techniek ter ondersteuning van creatieve prestaties.
Onder techniek verstaan we de beheersing van de apparatuur. Kennis van de camera is een eerste vereiste. Die moet in eerste instantie uit de gebruiksaanwijzing van de camera gehaald worden en kan per cameratype verschillen. Daarom kan daar op een clubavond geen algemene informatie over verstrekt worden. Maar wie niet weet wat diafragmavoorkeuze is, zal geen enkele gebruiksaanwijzing goed kunnen begrijpen. Wanneer kies je voor diafragmavoorkeuze en wat gebeurt er bij spotmeting. Daarover gaan we het wel hebben.
Het maken van een foto – zonder welke pretentie dan ook – is in feite een creatieve, scheppende bezigheid. Wie echter een bepaald doel nastreeft, zal moeten weten welke cameratechniek daarbij past. Fotograferen ‘op de automaat’ of in de P-stand is dan niet voldoende. Om het technische verhaal overzichtelijk te houden, beperken we ons tot de cameratechniek. Besef wel dat digitale nabewerking op de computer een zeker zo belangrijke technische kennis vereist. Maar dat valt binnen het bestek van achttien clubavonden niet uitputtend te behandelen.
(Zelfs succesvolle wereldtopfotografen besteden dit deel van hun werk – doka of digitaal – vaak uit aan assistenten of externe specialisten. Maar ze weten dan wel waar ze in de nabewerking aandacht voor moeten vragen!)
Ter inleiding:
Een goed belichte foto krijg je door een samenspel van sluitertijd, diafragma en iso-waarde. Die drie zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. Als je een ander diafragma kiest om meer of juist minder scherptediepte te krijgen, dan moet je bij dezelfde hoeveelheid licht ook sluitertijd of iso-waarde (of desgewenst allebei) aanpassen. Elke verandering van een volle waarde wordt in de fotografie een ‘stop’ genoemd.
Om dat goed te begrijpen volgt hier eerst een alinea theorie over lichtmeting. Elke lichtmeetcel in een camera ziet alleen maar grijs: zeg maar het midden tussen pikdonker (zwart) en maximaal licht (wit). In de praktijk komt dat overeen met een gemiddelde situatie. (Donkere voorgrond en heldere lucht zijn samen ongeveer middengrijs.) Om het extra ingewikkeld te maken kaatsen ‘gemiddelde’ onderwerpen maar 18% van het licht terug. (Dus een glimmend voorwerp misleidt de lichtmeter.) Een lichtmeter in een camera werkt dus alleen maar goed als je fotografeert in gemiddelde omstandigheden. Afwijkende situaties moet je leren herkennen. Je moet daar vervolgens je camera-instellingen op aanpassen. Daarop komen we gaandeweg dit verhaal over cameratechniek terug. Je gaat dit technische verhaal pas echt begrijpen door het veel toe te passen. Cameratechniek leer je niet door de gebruiksaanwijzing van de camera te lezen en er nog een avondje cursus bij te pakken. Oefenen is het parool.
Cursus Nr 1: sluitertijd
Sluitertijd drukken we uit in seconden of delen daarvan. Halveren is telkens een volle stop. Dus van 2 seconden naar 1 seconde, naar een ½ seconde, naar ¼ seconde, naar 1/8 seconde is 4 stoppen minder licht. Meestal ligt het bereik van sluitertijden op een camera tussen de 30 seconden en 1/2000 seconde. Bij betere camera’s kan dat zelfs 1/4000 of 1/8000 seconde zijn. Als je diafragma en iso-waarde niet verandert, krijg je dus van een gangbare 1/125 seconde naar 1/250 seconde (gehalveerd dus) de helft minder licht binnen. Een foto wordt een stop donkerder.
(Wil je langer dan 30 seconden belichten, dan kun je de bulb-instelling op je camera gebruiken. Pas wel op. Als je vanaf 30 seconden een volle stop wilt verlengen moet je al naar een minuut. En van tien minuten een volle stop verlengen wordt twintig minuten. Dus bij vijf minuten belichten voegt een paar seconden extra weinig toe.)
Op alle camera’s zit er tussen de sluitertijdwaarden nog een 1/2 stop en bij de betere camera’s zelfs nog een 1/3 stop. Deze tussenwaarden zijn nuttig bij het verfijnen van je belichting.
Door je sluitertijden te variëren kun je beweging bevriezen (scherp) of juist laten zien (vervagende strepen). Het kan hier gaan om beweging van het onderwerp of beweging van je camera. De beweging van je camera kun je uitsluiten door de camera op statief te zetten. Dan kun je met langere sluitertijden werken. Daarbij speelt ook nog de brandpuntsafstand van je objectief nog een rol. Hoe langer de brandpuntsafstand (hoe meer tele), des te groter het risico dat de beweging van de camera op de foto te zien is. Ook de afstand tot het bewegende onderwerp is van belang: hoe verder van de camera, hoe minder bewegingsonscherpte. En uiteraard speelt de snelheid van het onderwerp zelf een rol. De beweging van een voorbijrijdende racewagen zal heftiger te zien zijn dan die van een voetganger.
(Samenstelling: Paul Verhees, Foto Expressie Groep Gemert)