Cursus Nr 2: Diafragma
Het diafragma is het gat waardoor het licht in de camera komt. In zijn simpelste vorm is een camera een donkere doos met een gat erin. Om het gat groter en kleiner te maken is het diafragma uitgevonden. Dit kun je net als de sluitertijd in ‘stoppen’ halveren en verdubbelen. De rekenkundige reeks is echter niet van 2 naar 4 naar 8, want je verdubbelt namelijk de oppervlakte van een cirkel en daarvoor gelden andere wiskundige wetten. Tussen 2 en 4 komt daarom 2,8 en tussen 4 en 8 zit 5,6. Leer de reeks maar vanbuiten. Hoe lager het getal, hoe groter het gat en omgekeerd: hoe hoger het getal, hoe kleiner het gat. Diafragma f/2,8 is dus behoorlijk groot (vaak het grootst haalbare) en f/22 is bij een normale brandpuntsafstand al erg klein.
Als we over de lichtsterkte van een objectief spreken, dan bedoelen we daarmee het grootst mogelijke gat. Bij een 50 mm objectief voor een kleinbeeldcamera is dat gewoonlijk f/1,8. Bij f/1,4 heb je al een erg lichtsterk objectief en f/1,2 is een toppertje. Het verschil tussen f/1,2 en f/1,4 is maar een halve stop, maar let eens op het prijsverschil van deze objectieven.
Bij de keuze van het gewenste diafragma moet je de kenmerken kennen. Hoe groter het gat (hoe lager het getal, bijvoorbeeld f/2,8) hoe minder scherptediepte je krijgt. Dat is mooi als je je hoofdonderwerp wilt isoleren van de achtergrond, vaak toegepast bij portretten. Hoe kleiner het gat, des te meer scherptediepte (bij bijvoorbeeld f/22), vaak toegepast bij landschapsfotografie. Let er wel op dat je bij een klein diafragmagat vaak moet uitwijken naar een langere sluitertijd, waardoor een statief noodzakelijk wordt.
Net als bij de sluitertijd is ook bij diafragmakeuze van belang welke brandpuntsafstand je kiest. Bij een korte brandpuntsafstand (bijvoorbeeld een groothoek van 20 mm op kleinbeeldcamera’s) is het effect van de scherptediepte minder opvallend dan bij een telelens met een brandpuntsafstand van 300 mm.
(Samenstelling: Paul Verhees, Foto Expressie Groep Gemert)
Het diafragma is het gat waardoor het licht in de camera komt. In zijn simpelste vorm is een camera een donkere doos met een gat erin. Om het gat groter en kleiner te maken is het diafragma uitgevonden. Dit kun je net als de sluitertijd in ‘stoppen’ halveren en verdubbelen. De rekenkundige reeks is echter niet van 2 naar 4 naar 8, want je verdubbelt namelijk de oppervlakte van een cirkel en daarvoor gelden andere wiskundige wetten. Tussen 2 en 4 komt daarom 2,8 en tussen 4 en 8 zit 5,6. Leer de reeks maar vanbuiten. Hoe lager het getal, hoe groter het gat en omgekeerd: hoe hoger het getal, hoe kleiner het gat. Diafragma f/2,8 is dus behoorlijk groot (vaak het grootst haalbare) en f/22 is bij een normale brandpuntsafstand al erg klein.
Als we over de lichtsterkte van een objectief spreken, dan bedoelen we daarmee het grootst mogelijke gat. Bij een 50 mm objectief voor een kleinbeeldcamera is dat gewoonlijk f/1,8. Bij f/1,4 heb je al een erg lichtsterk objectief en f/1,2 is een toppertje. Het verschil tussen f/1,2 en f/1,4 is maar een halve stop, maar let eens op het prijsverschil van deze objectieven.
Bij de keuze van het gewenste diafragma moet je de kenmerken kennen. Hoe groter het gat (hoe lager het getal, bijvoorbeeld f/2,8) hoe minder scherptediepte je krijgt. Dat is mooi als je je hoofdonderwerp wilt isoleren van de achtergrond, vaak toegepast bij portretten. Hoe kleiner het gat, des te meer scherptediepte (bij bijvoorbeeld f/22), vaak toegepast bij landschapsfotografie. Let er wel op dat je bij een klein diafragmagat vaak moet uitwijken naar een langere sluitertijd, waardoor een statief noodzakelijk wordt.
Net als bij de sluitertijd is ook bij diafragmakeuze van belang welke brandpuntsafstand je kiest. Bij een korte brandpuntsafstand (bijvoorbeeld een groothoek van 20 mm op kleinbeeldcamera’s) is het effect van de scherptediepte minder opvallend dan bij een telelens met een brandpuntsafstand van 300 mm.
(Samenstelling: Paul Verhees, Foto Expressie Groep Gemert)