maandag, november 10, 2008


Fotocursus Nr 3: ISO-WAARDE

De iso-waarde is een merkwaardig begrip in de digitale fotografie. Het verschijnsel is overgebleven uit het analoge tijdperk, toen de filmgevoeligheid werd uitgedrukt in iso. Andere termen zijn asa of din. Asa is hetzelfde getal als iso en din wordt vrijwel niet meer gebruikt. Het was vroeger de in Europa gangbare Deutsche Industrie Norm. Daarbij kwam 21 DIN overeen met 100 ASA/ISO, 24 DIN met 200 ASA/ISO en 27 DIN met 400 ASA/ISO. Beschouw dit als een stukje theorie dat je kunt gebruiken als je die getallen nog eens tegenkomt. Voor de digitale fotografie speelt din geen rol meer.

De gevoeligheid van de film uit de analoge fotografie is overgenomen in de software van de digitale camera’s. Theoretisch zou het mogelijk moeten zijn om die gevoeligheid traploos in te stellen (evenals trouwens sluitertijd en diafragma), maar een fotograaf zou helemaal verloren lopen als hij de drie-eenheid van sluitertijd, diafragma en gevoeligheid niet meer in vaste waarden kan vangen. Een fotograaf denkt immers in stoppen die op alle drie de schalen van sluitertijd, diafragma en gevoeligheid een vaste waarde moeten hebben.

Vandaar dat de iso-waarde van de film is overgenomen in de digitale fotografie. Wat niet is meegenomen zijn de kenmerken van de film bij verschillende gevoeligheden. Een film werd korreliger naarmate de gevoeligheid hoger werd. Vooral bij zwart-witfotografie kon je daar mooie sfeereffecten mee bereiken. Portretfotografen kozen vaak voor een film met een gevoeligheid van 160 ISO. Die was door zijn korrel iets zachter dan een normale standaard 100 iso film en liet dus iets minder oneffenheden in een gezicht zien. Bovendien tekende deze film mooie schaduwen in het gezicht. Maar 160 iso was nog altijd royaal voldoende voor mooie vergrotingen. De eigenschappen van film kon je bovendien in de doka veranderen door op een andere gevoeligheid te ontwikkelen dan de film werkelijk had. Je kon daarmee hardere of zachtere negatieven krijgen. Analoge fotografen die dit kunstje verstonden konden daarmee prachtige resultaten boeken en het is vooral daarom dat veel analoge fotografen nog steeds zweren bij het gebruik van film.

In het digitale tijdperk is de korreligheid van de film vervangen door iets wat we ruis noemen. Vaak wordt dit tenonrechte ook wel korreligheid genoemd, maar ruis ontstaat op een andere manier en ziet er ook anders uit. Korrels hebben een grillige vorm en hoe minder korrel er in een film zit, hoe sneller die belicht is. Een film met een hoge iso-waarde wordt ook wel snelle film genoemd. De foto’s geven een mindere scherpe indruk, als er minder korrels inzitten. (Je ziet de korrels, in tegenstelling tot film met veel korrel die mooi egaal gedekt is) In een digitale camera valt het licht op een sensor met allemaal even grote photosites, zeg maar vakjes, die geordend zijn als tegels op een tegelvloer. Als je de gevoeligheid verhoogt van 100 naar 200 iso wordt er aan de photosites extra elektrische spanning toegevoegd. Ruis is in dit verband meer verwant met een sneeuwend televisiebeeld dat een zwak beeldsignaal ontvangt of het ruisende geluid op de radio, als het geluidssignaal zwakker wordt. Nieuwere camera’s en beeldbewerkingssoftware slagen er steeds beter in de ruis te onderdrukken. In de regel geldt ook dat grotere sensors minder last hebben van ruis dan kleine. Daarbij speelt ook een rol hoeveel pixels de camera moet produceren: hoe meer pixels op een klein oppervlak, hoe meer ruis. Ruis ziet er op foto’s uit als streepjes en puntjes die in kleur en helderheid afwijken van de werkelijke kleur en helderheid.

(Samenstelling: Paul Verhees, november 2008)